Bij Kyra aangekomen maak ik mijn fiets aan het hek aan de overkant van de straat vast en steek over. Ik bel tot drie keer toe aan, maar hoor geen beweging. Ik tuur door het keukenraam met mijn hand als een boogje tegen het zonlicht in. Ik zie Kyra. Ze zit op de grond. Haar handen voor haar ogen. Ik tik op het raam. Ze kijkt op en veegt met haar hand over haar ogen. Niet veel later opent ze de deur. Het lopen gaat nog moeizaam, maar ze loopt en dat is al meer dan ik ooit had durven hopen. Haar ogen zijn dik en rood. “Wat is er Kier?”. Ze zegt niks maar gebaard mij binnen te komen. Ik loop achter haar aan de woonkamer in en neem plaats op de brede grijze fauteuil. Ik zie Kyra haar aanwezigheid in het huis. De kleurrijke kussentjes op de bank. De planten in de hoek van de kamer en de houten robuuste plank aan de wand boven de eettafel, vol met souvenirtjes uit allerlei landen. Kyra gaat op de hoekbank zitten met een fotolijstje in haar handen geklemd. Ik ga op de bank naast haar zitten en bekijk de foto. Het is een oude foto van een stel met een baby. Ik kijk eens goed en zie in de jonge vrouw, de moeder van Kyra. Dan moet de baby Kyra zijn en die man, haar vader. Ik kijk op en wijs naar de man op de foto. “Is dat je vader?” “Ja”, snikt ze. Hij was hier vandaag. Hij biechtte alles op. Dat hij had gedronken. De macht over het stuur verloor en mij omver reed. “Lies, het was mijn vader, mijn vader heeft mij dit aangedaan”. Ze gebaarde naar haar lichaam. Ik weet even niks uit te brengen. "Hij gedroeg zich vreemd. Hij was boos op alles en iedereen maar tegelijkertijd zag ik dat hij zich schuldig voelde. Hij riep sorry en stormde de deur uit. Ik weet niet wat ik moet doen”. Snikkend zakt ze ineen. Ik sla mijn arm om haar en troost haar, niet wetende welke woorden haar pijn nu zouden kunnen verzachten. Ik wil zeggen dat ik het begrijp, maar begrijp ik het ook echt? “Kier, ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik vind het zo erg voor je. Was het een ongeluk?” Ik kijk haar aan. Een traan biggelt over haar wang en spat op de plavuizen uiteen. Ik kijk ernaar. “Dat weet ik niet. Ik denk het”. Ze staart in het luchtledige. “Kier, weet je moeder dit”? Ze kijkt me strak aan. “Nee, en dat mag ze ook niet weten. Ze kan dit niet aan. Ze heeft net haar leven weer op de rit. Ze dacht mij kwijt te zijn. Ik heb haar nog nooit zo moedeloos gezien. Ik ga haar dit nu niet zeggen”. Ik knik maar ben het er niet mee eens. “Kier, we kunnen ook proberen eerst met je vader te praten? Als je wilt ga ik met je mee. Misschien kan je met je moeder praten als je meer antwoorden hebt”? Ze knikt en pakt mijn hand. “Dank je Lies. Ik ben blij dat je er bent”. Ze lacht en ik lach terug. “Ik zal wel even thee voor ons zetten” zeg ik en sta op. In loop naar de smalle keuken aan de achterkant van het huis. Ik zet de waterkoker aan en open het rechter keuken kastje. Daar zie ik een stuk of 6 bontgekleurde mokken met grote bloemen staan. Ik pak er twee. Ik open het kastje ernaast en geef een gil de woonkamer in. “Kier, zal ik de koektrommel meepakken?”. “Is goed. Michiel heeft ‘m net gevuld!”