“Oh ik zou zó graag willen dat jij met kerst niet meer in mijn leven zou zijn, mama! Ik hoor hier niet! Ik ga naar een ander huis!"
Het is half acht, we zijn net uit bed en staan ons brood te smeren in de keuken.
“Ik kan heus wel voor mezelf zorgen nu ik acht ben. Ik heb jou niet nodig! En waar is de pindakaas nou weer?!”
“De pindakaas staat vast achterin de kast, druktemaker.”
Ze pakt de pindakaas en komt tot de ontdekking dat die bijna op is.
“Oh nee! Mijn leven is rampzalig! Ook dat nog!”
Ik schiet in de lach.
“Lach niet om me! Weet je wel hoe erg het is dat ik zo vaak verhuisd ben?!”
Terwijl haar ogen fonkelen probeer ik over haar rug te aaien.
“Meisje, meisje, wat heb jij het zwaar. Weet je dat jij dat ieder jaar hebt, zo vlak voor kerst?”
Ze kijkt me verrast aan. Ze voelt zich gezien. Dat grote, zwarte gapende gat waar ze soms moederziel alleen in ronddoolt krijgt ineens handen en voeten, lijkt het.
We lopen met onze broodjes naar de tafel en zitten een beetje te keuvelen alsof er niks gebeurd is. Ze is vrij vanwege een studiedag dus we hebben gezellig een dagje samen, dacht ik gisteren. En ik heb nog steeds wel zin in de dag, maar al iets minder.
Na het ontbijt maak ik een globaal schema. “Je mag drie keer kort tv kijken, we gaan drie keer naar buiten en we gaan een paar dingen doen voor school. En verder mag je ook lekker knutselen of koekjes bakken.”
Ze is er niet blij mee maar reageert mild op mijn mededelingen.
Ik pak zo monter mogelijk een eerste werkblad. “Begin maar met die zes sommetjes.”