
Tand eruit
Mijn zoon had ineens een losse tand. En nadat ik uitgebreid op Google had gecheckt of dit wel bij zijn leeftijd paste, was ik na bevestiging minstens net zo enthousiast als hij. Drie keer per dag wiebelden we allebei even aan de voortand om te kijken of hij al losser zat. Hij beet in harde appels, kauwde hartgrondig op korstjes, duwde, trok en vroeg ongeveer elke vijf minuten wanneer de tand er dan toch eindelijk uit zou gaan.
Ik wist het niet, maar ik hoopte eigenlijk dat het ding op wonderbaarlijke wijze ineens uit zijn mond zou vallen, voordat ik er als zogenaamd heldhaftige ouder met een touwtje, doekje of lapje aan te pas zou moeten komen. Ik ben niet perse bang, maar zo’n wiebelend tandje in een onschuldig kindermondje bezorgt me ter plekke koude rillingen.
Afgelopen weekend werd hij overmand door intense wanhoop. Gefrustreerd gooide hij zich dramatisch op mijn bed. Hij kwam op z’n tand terecht.
De gil die hij vervolgens slaakte deed vermoeden dat hij niet alleen ein-de-lijk van die losse tand was verlost, maar dat er op z’n minst ook nog drie anderen waren gesneuveld. Niets was echter minder waar. De tand hing er nog, maar dan een stukje losser. Zo los dat ie bij elk woord dat hij sprak vrij prominent uit mijn zoons mond bungelde. Ik probeerde hem niet te laten merken dat het kippenvel inmiddels op m’n tenen stond en stimuleerde hem de tand er zelf uit te trekken. “Ik durf het niet”, zei hij, en ik kon niet anders dan slikken en knikken. “Prima, ”zei ik, “misschien trekt de tandenfee de tand er vannacht wel uit.” Wat uiteraard stuitte op meer weerstand en meer gegil.
Het was pas de dag erna, toen hij moe en plakkerig uit school kwam, dat de tand er écht uit ging. Ik had mezelf hardhandig toegesproken en voelde me daadkrachtig en sterk. In mijn hand net zo’n tissue als mijn moeder vroeger gebruikte bij mijn losse tanden. Dat voelde vertrouwd. Ik stond klaar, met het zweet op mijn rug en met trillende vingers. Mijn zoon keek mij met zijn grote blauwe ogen verwachtingsvol en met vertrouwen aan. Ik slikte, pakte met de tissue zijn tand beet en trok zachtjes.
Niks.
Nog een keer.
Niks. Behalve enkele gesmoorde kreten van zoonlief.
“Nou, joh,” zei ik beverig, maar ook enigszins opgelucht, “het ziet ernaar uit dat de tand nog één dagje blijft zitten…”
En met dat ik me omdraai om het papiertje weg te gooien hoor ik hem roepen: “JAAAAA!”
En in zijn hand houdt hij de tand. Die kleine ieniemienie tand. En ik gil. En hij gilt. En ik juich. En hij juicht.
Ik ben zo trots dat ik het liefst naar de buurvrouw ren, de krant bel, van het dak schreeuw, zes video’s maak, twaalf Facebookposts schrijf en een vliegtuig met spandoek laat overvliegen. Uitgelaten ben ik. En opgelucht.
En mijn zoon, aangestoken door mijn enthousiasme en zelf ook euforisch van trots en ontlading roept: “Ja, ik trok er ineens aan en tadaaaa; tand uit m’n bek!”
En ik zie hem schrikken, want dat woord mag hij helemaal niet zeggen natuurlijk. Maar vandaag ben ik een loedermoeder, want vandaag is het feest. En ik trek hem in mijn armen en ik roep, minstens net zo hard: “Inderdaad, tadaaa, tand uit je bek!”