SJ #6: een onbehagelijk gevoel
Jesse heeft een dubbele identiteit. En ik trouwens ook, als ik zo doorga.
Ik dacht dat ik het allemaal wel zo ongeveer op een rijtje had. Toegegeven: ik heb me misdragen, vroeger. Maar daar had ik een goede reden voor. En toen ik die reden niet meer had, deed ik het ook niet meer. En met Floris was alles gemakkelijker. Toen Lewis kwam, was alles nóg gemakkelijker. Ik onderschat het moederschap niet, absoluut niet, maar ik snapte wél ineens dat het nooit aan een kind ligt als zijn ouders niet van hem houden. Het is een genetisch defect in het hoofd van de ouder(s), niet van het kind. Toen ik Lewis voor de eerste keer zag, of eigenlijk daarvoor nog, wist ik dat ik onvoorwaardelijk en voor altijd van hem zou houden. Hij maakte mijn leven lichter, mooier, zonniger. En nu de bewolking langzaam binnen komt drijven, word ik opgezadeld met het afschuwelijke gevoel dat ik iets essentieels mis.
Met gebalde vuisten loop ik terug naar mijn kantoor en als ik eenmaal op mijn stoel zit adem ik een aantal keer heel diep in en uit. Dan pak ik met trillende vingers mijn telefoon en stuur een bericht naar Jesse: ik moet je zien. Zo snel mogelijk. Ik sluit mijn computer af en stuur Robert een berichtje waarin ik zeg ziek te zijn. Het zit niet eens zo heel erg ver van de waarheid, bedenk ik me nu. Ook als Jesse niet reageert, moet ik hier weg. Frisse lucht, zinvolle ingeving, alles is welkom. Als ik mijn jas aantrek, trilt mijn telefoon. Het is Jesse: bruidssuite Bilderberg. Ik wacht hier op je. Hij denkt zeker dat ik hem niet kan weerstaan. De bruidssuite. De arrogantie.
Ik fiets sneller dan ik ooit heb gefietst naar het Bilderberg hotel. Het is een prachtig statig pand aan de rand van de stad en vroeger vond ik het altijd net een kasteel. Ik droomde dat ik het zou kopen en dat ik een ophaalbrug zou laten plaatsen en een gracht, over de gracht konden we dan varen met een bootje en dat was heel spannend. Ik grinnik. Mijn 8-jarige ik heeft zeker niet bedacht dat altijd maar dezelfde rondjes varen op den duur best eens heel saai zou kunnen zijn. Als ik naar binnen loop knik ik naar de portier en zwaai ik naar de dame van de receptie, zo zelfverzekerd mogelijk. Op het bord naast de lift hangt een lijst met wat zich op welke verdieping bevindt en terwijl ik ongeduldig op het knopje ram neem ik de lijst in me op. De bruidssuite is uiteraard bovenin, maar aangezien de lift treuzelt neem ik de trap. Hijgend kom ik op de bovenste verdieping en ik haal diep adem in een poging mijn ademhaling onder controle te krijgen. En dan klop ik aan.
Hij heeft nat haar en een handdoek in zijn hand. Hij draagt een pantalon, maar verder niks. Mijn ogen blijven op zijn gespierde bovenlijf hangen. Het is precies zoals ik het me kan herinneren, hij is niks veranderd. Zijn lichtblauwe ogen nemen mij nieuwsgierig op terwijl ik moeite doe om hem niet aan te raken. “Mijn ogen zijn hier” zegt hij. Hij grinnikt. “Wie is Jeremiah de Ruijter?” val ik met de deur in huis. “Of liever gezegd, waarom moet de politie mij vragen naar iemand van wie ik nog nooit heb gehoord, om vervolgens een foto voorgeschoteld te krijgen waar hij lachend met zijn broer op staat. Die ik toevallig ook ken?” Ik kijk hem boos aan en hij houdt de deur open. “Ik ben Jeremiah” zegt hij. “Ja, klootzak, die conclusie had ik inmiddels ook wel getrokken. En wie is Jesse dan?” Hij kucht. “Dat ben ik ook.” Ik speur zijn gezicht af op zoek naar iets wat erop duidt dat hij liegt, maar ik zie het niet. “En Sebastiaan? Je broer?” Jesse schudt zijn hoofd. “Nee, we zijn geen biologische broers. Maar ik kan je hier eerlijk gezegd niets over vertellen. Ik hoop, op een dag, dat dat wel kan. Maar nu gewoon niet.”
Gewoon niet. Hij wandelt mijn leven binnen, zet het op zijn kop en kan me gewoon niets vertellen. Verslagen ga ik op het bed zitten. Jesse droogt zijn haar, gooit de handdoek in een hoek en pakt een wit t-shirt. “Waarom ben je hier? Waarom ben ik hier?” probeer ik. “Ik miste je” zegt hij simpel. “En jij bent hier omdat je mij ook miste. Ook al denk je nu van niet.” Ik schud mijn hoofd. “Niet goed genoeg. Er zit bijna 10 jaar tussen. Je had niet terug hoeven komen en dan was ik op een enkele gedachte na niet meer met je bezig geweest. Er is iets, ik mis iets, je timing klopt niet.” Hij legt het t-shirt weer weg en komt naar me toegelopen. “Niet nu” zegt hij zacht. “Kun je me niet gewoon vertrouwen?” Ik vertrouw hem, hij vertrouwt op hoe hij naar me kijkt. En dat dat dan voldoende is. Ik weet niet zeker meer of ik wel weet wie hij is, maar ik weet wel wat hij met me doet. Ik durf niet omhoog te kijken. “Goed” fluister ik. “Ik moet gaan.”
Ik sta op en loop naar de deur, zonder naar hem te kijken. Nog voor ik de deur open kan doen, schiet zijn hand langs me heen om de deur tegen te houden. Ik ruik hem, zijn Acqua di Gio vermengd met zijn eigen geur waar ik zo mogelijk nog verslaafder aan ben dan aan Armani. Langzaam draai ik me om. “Niet gaan” zegt hij. “We hebben wat in te halen”. Ik schud mijn hoofd. “Het kan niet, ik kan het niet maken. Jij bent getrouwd. Ik ben getrouwd. Dit is een andere wereld” fluister ik. Mijn stem is verstikt. Hij negeert mijn opmerking en drukt zijn zachte lippen dwingend tegen de mijne. Ik moet tegenstribbelen. Hij laat de deur los en doet een stap naar achter. Ik krijg de kans om te herstellen, om mezelf te herstellen, maar dat gaat niet. En hij weet het, dus hij glimlacht en zoent me weer, nu harder en met meer passie. Ik open mijn mond en onze tongen vinden elkaar. Terwijl hij me zoent trekt hij mijn shirt uit en al struikelend en zoenend bewegen we ons richting het bed. “Ik mis je Saar. Blijf bij me” fluistert hij, terwijl hij me in mijn nek zoent. “Bij mij ben je veilig”.
Het is later, veel later pas, als het tot me doordringt. Bij hem ben ik veilig. Ik heb voor het eerst in tijden prima geslapen, ja, thuis, en ik heb net mijn laptop opengeklapt terwijl ik een hap van mijn havermoutpap neem. Ik ruik de sterke geur van kaneel en op het moment dat ik me bedenk dat ik best even wat minder kaneel in mijn bakje had kunnen doen, gaat mijn telefoon. Robert. Als ik opneem, blijft het even stil aan de andere kant. “Sarah? Ben je daar?” vraagt hij. Ik maak een instemmend geluid, terwijl ik driftig kauw op de havermout. “Ze hebben Bastiaan gevonden” zegt hij. “Gelukkig!” roep ik uit. “Waar is hij geweest?” Het blijft weer even stil. “Hij is gistermiddag aan zijn verwondingen overleden Saar. Hij leeft niet meer.”