SJ #5: wie ben je eigenlijk?
Voor het eerst in een hele lange tijd praat ik weer met de politie. En zij hebben een vervelende mededeling voor me.
Wanneer ben je voor het laatst bang geweest? En dan bedoel ik niet bang dat je te laat komt of bang dat je niet genoeg melk hebt voor je pannenkoekenbeslag, ik bedoel écht bang, verlamd van angst, liggend in je bed om 2 uur ’s nachts en je niet kunnen bewegen. De angst die je vertelt dat het allemaal niet goed is, hoezeer je je best ook doet. Dat het ook nooit goed zal komen, al blijf je nog zo ver van alles wat je de duisternis in kan zuigen. Je ligt daar, midden in de nacht in je bed, je staart naar het plafond en je realiseert je dat dat stemmetje heel ver binnenin je, dat stemmetje dat zegt dat je die duisternis nodig hebt, misschien wel gelijk heeft. Dat je nooit helemaal vrij zult zijn omdat je nou eenmaal niet vrij geboren bent. Heb je dat weleens? Dat dacht ik al.
“SARAH! Ben je er wel?”
Ik schrik op uit mijn overpeinzingen en kijk naar de deur. Robert. Ik slaak een zucht en wenk hem.
“Ja, sorry, diep in gedachten. Ben druk met het plan” zeg ik.
Robert gaat zitten en ik vraag hem wat hij wil drinken. Hij wil koffie. Ook dat nog. Hij komt verdorie langs de koffieautomaat voor hij bij mijn deur is. Ik zeg niets en loop naar de koffieautomaat waar ik voor hem een koffie met twee zoetjes pak en voor mezelf een cappuccino waarvan ik de helft uiteindelijk weg zal gooien omdat die troep niet te hachelen is. Als ik even later mijn cappuccino naast mijn computer neerzet, beloof ik mezelf dat ik straks een lekkere koffie haal uit de koffiebar. Als troost.
“Zo, lekker, daar was ik aan toe” zegt Robert, hij pakt zijn koffie aan en zet hem naast zijn laptop. Hij frunnikt even aan zijn stropdas en slaat zijn laptop open.
“Weet je, met alles wat er nu aan de gang is met Bastiaan, ik vind het ontzettend moeilijk om me te focussen op ons project. Moeten we het niet even uitstellen?”
“Nee”, zeg ik resoluut, al ben ik de enige die weet dat Bastiaan wel weer terugkomt, mits Jesse niet tegen me liegt. Ik geloof niet dat Jesse tegen me liegt, dat heeft hij nog nooit gedaan. “Dit is goed, Bastiaan zou ook willen dat we door zouden gaan en, vraag me niet waarom, ik heb het gevoel dat hij echt wel weer boven water komt. En dan bedoel ik niet op de lugubere manier” grinnik ik. Robert kijkt bedenkelijk.
“Dit is niet het moment om grappen te maken, Sarah. Bastiaan werkt hier al tien jaar, hij is nog nooit verdwenen.”
“Sorry” zucht ik.
“Nu we het er toch over hebben: er zijn politieagenten. Of rechercheurs, geloof ik. Ze willen spreken met iedereen die Bastiaan kent. Ik heb jouw naam ook opgegeven. Ze verwachten je na ons overleg.”
Een kreun ontsnapt uit mijn mond. Daar zit ik écht niet op te wachten, maar ik kan geen goed excuus verzinnen om niet te gaan dus ik stem in, ook al ken ik Bastiaan eigenlijk helemaal niet. We vervolgen ons overleg, maar nu ben ik er helemaal niet meer bij met mijn hoofd.
Ik probeer het einde van de vergadering met Robert nog wat te rekken maar uiteindelijk meld ik me bij de rechercheurs. Anne Jorritsma en Dries de Boer, heten ze. Anne is een vrouw, of vrouw-achtige eigenlijk, en Dries een man van het type niet lullen maar poetsen. Allebei kijken ze me streng aan en ik krijg spontaan een deja-vu. De laatste keer dat ik de politie te woord moest staan was ik verdachte. Ik lag in het ziekenhuis en ik was nog niet goed en wel bijgekomen of ze stonden al naast mijn bed. Dat is nu toch al gauw 12 jaar geleden en nu word ik op slag nerveus bij de aanblik van deze twee mensen. Doe wat aan je ruggegraat joh zou ik mezelf wel toe willen fluisteren. Ik schuif de stoel tegenover hen behoedzaam achteruit en neem plaats. Mijn handen vouw ik in elkaar, voor me, op het bureau. “Wat kan ik voor u doen?” vraag ik.
“Hoe goed kent u Sebastiaan de Ruijter?”
“Heet hij Sebastiaan? Zo goed dus, dat wist ik niet eens.”
“Hoe lang kent u hem al? Heeft u wel eens iets vreemds aan hem gemerkt in die tijd?”
“Nee, nog nooit. En ik ken hem dus al wel een poosje. Zeven jaar werk ik hier en al die tijd hij ook al. Maar zoals ik al zei, zo goed kennen we elkaar dus niet”
“En hoe lang kent u zijn broer, Jeremiah de Ruijter?”
Ik knipper even met mijn ogen. Die naam heb ik nog nooit gehoord, waarom denken ze dat ik hem moet kennen? Dit gesprek gaat niet de goede kant op.
“Ik ken geen Jeremiah de Ruijter. Als u me ergens van wilt beschuldigen, wilt u dat dan nu doen? Ik heb een drukke dag.”
“We hebben bewijs dat u hem kent, mevrouw. Ook al is het al weer even geleden. We hebben uw dossier ingezien en weten dat u zich bezig hebt gehouden met louche zaken.”
“Dat was vroeger mevrouw de agent.”
“Mijn naam is Jorritsma, ik zou graag hebben dat u me wat respect toont door mijn naam te gebruiken.”
“En ik zou graag hebben dat u mij wat respect toont en mijn verleden erbuiten laat. What’s done is done. Ik kan het niet terugdraaien, maar tegenwoordig ben ik een brave burger die haar geld eerlijk verdient.”
Jorritsma kijkt me zuur aan en De Boer glimlacht even. Ze stellen me nog meer van dezelfde vragen, op verschillende manieren, en ik geef constant hetzelfde antwoord, totdat ze zeggen dat ik mag gaan. Ik ben net opgestaan als Jorritsma naast haar tafel in de tas graait en er een plastic mapje uit haalt. “Moment” zegt ze. Ze haalt er een blaadje uit en schuift het over tafel naar me toe. “Sebastiaan en Jeremiah de Ruijter” zegt ze. Weet u zeker dat u Jeremiah niet kent?” Ik staar naar de foto en het zweet breekt me uit. Dit is het. Die angst. Het gevoel dat dit me boven het hoofd groeit. Alle waarschuwingslampen gaan branden en toch, als ik kon, zou ik er meer over willen weten. Die duisternis, ik heb het nodig, net zoals ik Jeremiah nodig heb. Of, zoals ik hem ken: Jesse Schipper.
Damaya
What's in a name, zeggen ze wel eens, heel veel blijkt hier maar weer xxx