Snap
  • Mama
  • Relatie

SJ #4: de nachtmerrie en het roofdier

De nachtmerrie, de droom, het roofdier en Jesse die me weet te vinden, ook als ik mezelf kwijt ben.

Ongeveer eens per week heb ik een nachtmerrie en het is altijd dezelfde: ik ren door het bos, op blote voeten, en er zitten dinosaurussen achter me aan. Ja, I know, dat is een beetje vreemd maar als kind was ik gek op dinosaurussen dus daar zal het wel van komen. Anyhow, de dinosaurussen rennen dus achter mij aan. Het is geen T-rex waarbij het voldoende is om heel erg stil te zijn, nee, het zijn Velociraptors, nietsontziende roofdieren die mij als avondmaal hebben gekozen. Het ergste is dat ik niet meer lijk te kunnen rennen, zo’n sloom gevoel, alsof je door het water loopt. Soms kan ik me even verstoppen maar ze vinden me, altijd, en net als ze me willen bijten word ik wakker. Badend in het zweet en half in paniek. Soms maak ik Floris wakker maar meestal besef ik mij op tijd dat ik in mijn bed lig en dat er niks aan de hand is. Er is niks aan de hand. Er is niks aan de hand. Je bent veilig. Je bent nooit veilig. Je waant je veilig en bent niet meer op je hoede waardoor je een gevoel van veiligheid ervaart maar als je niet meer op je hoede bent, ben je op je kwetsbaarst.

Ik realiseer me dat ik niet meer op mijn hoede ben. In slaap gesust zelfs. Oprecht gelukkig met mijn leven. Mijn man, mijn zoon, mijn werk, een respectabele auto en een huis in een vinexwijk. Floris heeft altijd al gewild wat we nu hebben. Naar het voorbeeld van zijn ouders, die nog steeds gelukkig met elkaar zijn. Ze hebben me opgenomen in hun gezin en het voelt als mijn eigen familie, mijn enige familie. Ik weet dat ze er altijd voor mij en Floris zullen zijn en dat zij ervoor zorgen dat Lewis in een hele andere omgeving opgroeit dan dat ik heb gedaan. Ik benijd Floris en Lewis. Dat ongedwongen gelukkig zijn, dat is toch heerlijk? En toch loop ik er voor weg. Toen ik me net omkleedde kwam Floris achter me staan. “Weet je zeker dat je wilt gaan hardlopen?” vroeg hij. Hij kuste me in mijn nek, op mijn kaaklijn en toen op mijn mond. Zijn handen gleden van mijn schouders over mijn rug, naar mijn buik en toen naar mijn borsten, waar hij even zacht in kneep. “Ja, ik heb al twee weken niet meer getraind” zei ik zacht. Ik sloeg mijn ogen neer om in de spiegel niet zijn teleurgestelde gezicht achter me te zien.

Daarna liep ik de trap af en trok zonder twijfelen de deur achter me dicht. Het was geen van ons beiden opgevallen dat ik mijn telefoon en dus mijn muziek niet meenam. Ik had alleen een huissleutel, die in het zakje van mijn hardloopbroek zat. Ik liep ons pad af, de weg op, onder de tunnel door het bos in. Ik rende niet, want dan zou ik bezweet zijn. En ik wist dat hij daar op me zou wachten. Ik had helemaal niks meer van hem gehoord maar vroeger dook hij altijd op op plaatsen waar ik veel kwam. Ik wilde nooit weten hoe hij dat wist. Ik wist dat hij me overal zou kunnen vinden, net zoals ik nu wist dat hij er zou zijn. Natuurlijk zou hij er zijn.

“Jesse” zeg ik. Hij staat op van het bankje. “Sarah”, zegt hij. Hij loopt naar me toe en het licht van de straatlantaarn valt op zijn gezicht. “Hoe wist je dat ik hier zou zijn?” vraagt hij. “Ik ken je langer dan vandaag. Ik wist dat je me zou vinden, meteen toen je zei dat de volgende keer niet op kantoor zou zijn.” Hij knikt even. “Ik vind je hardloopoutfit prachtig” lacht hij. Hij pakt mijn hand en we lopen over het slecht verlichte pad langs de rand van het bos. “Bastiaan is in orde, dat beloof ik. Ik kan je niet precies zeggen hoe of wat, maar hij komt weer terug.” zegt Jesse. Ik zwijg. Ik wil het helemaal niet over Bastiaan hebben. “Maar daar kom je niet voor, of wel?” vraagt hij na een paar minuten. Ik blijf abrubt stilstaan, trek hem naar me toe en zoen hem. Eerst voorzichtig maar als hij zijn mond opent en onze tongen elkaar vinden klauw ik mijn handen in zijn haar. Zijn handen glijden over mijn rug, onder mijn hardloopshirt en voor de tweede keer in een uur knijpt een man in mijn borsten. Nu reageert mijn lichaam echter meteen en doordat hij zichzelf tegen me aandrukt voel ik dat hij ook op mij reageert. “Niet hier” fluistert hij hijgend. Zijn hand ligt nog steeds onder mijn shirt op mijn blote rug en als zijn vingers mijn littekens raken laat ik hem los. “Nog steeds gevoelig?” vraagt hij.

Ik schud mijn hoofd. “Weet je man eigenlijk wel hoe je eraan komt?” Ik schud weer mijn hoofd. “Hij denkt dat het van een auto-ongeluk in mijn jeugd is.” Ik zie hoe Jesse een wenkbrauw optrekt. “Allemaal? Deze ook?” hij strijkt zacht met zijn duim over het litteken in mijn nek en ik krijg spontaan kippevel. “Of deze?” zijn andere hand verdwijnt onder mijn shirt, naar de plek vlak naast mijn rechterborst. Ik kreun zacht als hij met zijn vinger over het litteken gaat en daarna mijn borst aanraakt. “Allemaal” fluister ik. Ik word opgeschrikt door het geluid van een brekende tak. Ook Jesse is direct op zijn hoede. “We moeten hier weg” zegt hij. Ik knik alleen, heb het gevoel alsof ik wakker ben geschrokken. Het roofdier heeft op me gejaagd en het heeft me gebeten. En het is geen nachtmerrie, deze keer.