Snap
  • Kind
  • opvoeden
  • samenspelen
  • opvoedendoejesamen
  • broertjesliefde
  • positiefbenaderen

Positief benaderen maakt alles veel gezelliger.

Soms heb je van die dagen, dat je jezelf net een politieagent voelt. Zeker wanneer je even iets minder hebt geslapen en je daardoor iets minder kunt hebben. Ik betrap mezelf er regelmatig op dat ik “nee” zeg tegen de kinderen of dat ze iets niet mogen doen. Iedere keer hoor ik het mezelf zeggen en dan denk ik, dit had ik ook op een andere manier kunnen zeggen. Ik wil juist het positieve gedrag benoemen, zodat het negatieve gedrag geen aandacht krijgt.

Er zijn genoeg momenten dat ik me wil bemoeien met de kleine ruzietjes van onze kinderen. Die ruzietjes zijn er de ene dag wat meer dan de andere. En soms zijn ze er helemaal niet. Maar toch… De momenten wanneer er weer een auto wordt afgepakt, of wanneer er iemand naar achteren geduwd wordt, omdat de ander sneller wil zijn, die momenten zijn er genoeg. Het irriteert me wanneer ik de hele tijd de politie uit moet hangen en er iets van moet zeggen. Dit kost vooral veel energie en geeft natuurlijk niet echt positieve energie. Het moet dus anders.

Samen zijn John en ik erover na gaan denken hoe we dit anders aan kunnen gaan pakken, zodat we niet de hele tijd de politieagent uit hoeven te hangen en/of hoeven te zeuren. We zijn tijdens de ruzietjes de kinderen wat positiever gaan benaderen, waardoor het gedrag bij de jongens zou moeten veranderen. Dit heeft natuurlijk tijd nodig en vraagt om veel samenwerking.

Het eerste moment dat ik het uit kon proberen liet niet lang op zich wachten. Terwijl ik in de keuken aan het koken ben, zitten Gib en Mo lekker met de auto’s te spelen. Tij zit ernaast en speelt met de Duplo. Ze hebben het heel gezellig en doen allemaal hun eigen ding. Totdat Gib zich bedenkt, want het ziet er wel gezellig uit bij Tij. Hij schuift een stukje op, pakt een blokje van de Duplo in zijn hand en gaat uit zichzelf mee helpen met bouwen aan Tij zijn werkje. Dit vindt Tij natuurlijk geen goed idee. Hij duwt het blokje dat Gib op zijn kunstwerk heeft gezet aan de kant en roept heel hard “nee!”. Op dit moment had ik dus meteen kunnen zeggen: “jongens kom op, gezellig spelen!” of “Tij, niet duwen.” Maar aan de andere kant (als je er goed over nadenkt) snap je dat wat Gib doet niet leuk is voor Tij. Gib wilt eigenlijk alleen maar meespelen. Wat ik op dat moment dus heb gezegd, is het volgende: “Tij, ik snap dat je het niet leuk vindt dat Gib zomaar ineens iets op jouw bouwwerkje zet (ik toon begrip voor zijn emotie), maar ik denk dat Gib graag met jou mee wilt spelen.” (ik laat hiermee weten dat ik het begrijp dat Gib graag mee wilt spelen)

“Bedenk eens iets, zodat jullie allebei tevreden zijn.” Tij pakt een Duploplaat en zegt tegen Gib: “Kom maar, dan mag je samen met mij spelen.” En zo hebben we dus meteen effect op de meer positieve aanpak. Ik ben niet boos geworden, maar heb toch begrip getoond en iets duidelijk kunnen maken.

Zo zijn er ook wel eens momenten dat er tussen twee van de drie wat ontstaat, waarbij er iemand niet mee mag spelen van de ander (bijvoorbeeld iets afpakken en niet terug willen geven). Wij vragen dan: “Zou jij het leuk vinden wanneer een van jouw broertjes aan het spelen is en jij niet mee mag doen?” Hierdoor zet je ze aan het denken. Nee, denken ze dan al heel snel. (ik zou het zelf ook niet leuk vinden en ik weet hoe het voelt, dus je mag meedoen). Wij merken dat deze manier van aanspreken positieve effecten heeft op onze kinderen. We hoeven hierdoor minder te mopperen en te zeuren. En af en toe willen ze juist alleen spelen en moedigen wij dat ook aan.

En natuurlijk zijn er ook nog genoeg momenten dat het mis gaat en er een ruzietje ontstaat of iemand moet huilen. Op dit soort momenten proberen we dan niet boos te worden (dat gaat natuurlijk niet altijd), maar denken we goed na over hoe we het aan gaan pakken. Soms bespreken we nog even snel hoe we dit dan het beste kunnen doen. Zo nog een voorbeeld van een ruzietje. John en ik zitten aan tafel, gezelllig te kletsen na het eten. Ineens horen we vanuit de kamer geschreeuw tussen de jongens en begint Mo heel hard te huilen. Wij hebben niet gezien wat er is gebeurd, maar hebben wel het idee dat Tij hem “pijn” heeft gedaan. Op dit moment zijn we vooral de aandacht gaan vestigen op Mo. We roepen Mo bij ons en vragen hem wat er is gebeurd. We zeggen dat we het heel vervelend vinden dat hij pijn heeft en leggen zo de aandacht op de “verdrietige” Mo. Als we al de dader (in dit geval Tij) benoemen, zorgen we ervoor dat we dit met respect doen. Doordat we Mo zoveel aandacht geven en Tij niet afbranden merken wij dat Tij, die in dit geval de boosdoener was, aan het denken gezet wordt. Hij komt naar Mo toegelopen en zegt uit zichzelf “sorry, kom je mee spelen?”

Wij merken dat, nu we deze positieve aanpak gebruiken, het veel gezelliger is in huis en dat we nu veel minder hoeven te mopperen. En nee, wij kunnen dit niet altijd toepassen, maar proberen het zoveel mogelijk. Op sommigen momenten moet je juist even mopperen of boos worden. (En soms heb je net even wat minder geduld...) In de meeste gevallen is het zo dat mopperen totaal geen zin heeft, dus de positieve manier van aanspreken heeft dan meer effect om iets duidelijk te maken.