Snap
  • Relatie
  • liefde
  • teleurstelling
  • begrip

Mijn ergste vijand ben ikzelf

Ik ben mijn ergste vijand. Ik kan wakker liggen van al het gepieker en mezelf gek maken door te denken in doemscenario’s. Ik kan zo twijfelen aan mezelf en de manier waarop ik iets heb aangepakt, dat het soms lijkt alsof ik mezelf gevangen zet in een surrealistische realiteit.

De volgende ochtend wordt ik wakker met barstende koppijn. Het duurt even eer ik besef waar ik ben en wat er is gebeurt. Naast me ligt Sjors. Ik hoor aan zijn ademhaling dat hij in diepe slaap is verzonken. Ik kijk naar hem. Zijn perfecte donkere krullen. Zijn zachte volle lippen en zijn prachtige lichaam. Ik weerhoud me om met mijn vinger een lijn langs zijn buikspieren te trekken. Ik staar naar het plafond en probeer om de rest van de avond voor de geest te halen.

Ik had mijn moeder net alles verteld en botste in mijn paniekaanval tegen Sjors op. Hij troostte me. We gingen naar zijn kamer met twee glazen en een fles wijn. Ik vertelde hem alles. Hij luisterde en steunde mij. Ook al zei hij niet veel, een luisterend oor was genoeg. We zoenden en van het een kwam het ander. Het was zo vertrouwd. Zijn geur, zijn armen om mij heen, zijn lieve woorden. Hij maakte mij week als vanouds en alles aan hem gaf zo’n vertrouwd gevoel. Maar nu twijfel ik of ik me niet heb laten leiden door mijn verdriet en het feit dat hij er toevallig was. Want hoe moeten wij nu verder? Ik weet het nog steeds niet…

Versuft en in gedachten verzonken voel ik een hand over mijn rug glijden. Mijn gedachten verdwijnen als sneeuw voor de zon. Dit is het gevoel wat Sjors mij altijd geeft. Alsof het alleen hij en ik is en de problemen eromheen niet bestaan. Was het maar zo… Ik draai me naar hem om en kus zijn volle lippen terwijl zijn handen mijn rug en armen strelen. “Heb je een beetje geslapen?” vraagt Sjors nog steeds met zijn vingers strelend over mijn lichaam. Ik voel een kriebel door mijn lijf gaan. “Ja, verbazend goed, maar misschien kwam dat door het goede gezelschap" zeg ik met een knipoog. Sjors kust mijn schouder. Ik wil meegaan in zijn bewegingen, me aan hem overgeven en op dit wolkje samen blijven zweven, maar ik word teruggebracht naar de realiteit door gestommel wat van beneden lijkt te komen. Het liefst wil ik nu geen confrontatie met mijn moeder. Het liefst zou ik echt even onzichtbaar zijn en stiekem het huis uitsluipen. Ik ben niet goed in confrontaties. Ik ben mijn ergste vijand. Ik kan wakker liggen van al het gepieker en mezelf gek maken door te denken in doemscenario’s. Ik kan zo twijfelen aan mezelf en de manier waarop ik iets heb aangepakt, dat het soms lijkt alsof ik mezelf gevangen zet in een surrealistische realiteit. Ik weet dat van mezelf. En het enige wat mij op dit moment met beide benen op de grond houdt is Sjors. Ik moet en zal dit doorbreken. Sjors kust mijn nek en ik sluit mijn ogen. Ik wil niet meer piekeren en zie hier geen kwaad in. Ik voel zelfs alleen maar liefde. Morgen zien we wel weer verder. Ik leef nu en ben van plan daarvan te genieten.

We zoenen en vrijen en de vonken springen ervan af. Ik hap naar adem. Elke aanraking, elke kus, het voelt alsof ik in de wolken ben. Dan hoor ik de trap kraken en val abrupt van mijn wolkje af. Er wordt geklopt op de deur. Sjors kijkt mij aan, ik knik bij wijze van instemmen. “Kom binnen” zegt Sjors. Ik schiet snel in de kamerjas die ik naast het bed vind. Mijn moeder staat in de deuropening. Ik ben hoopvol. Nog nooit eerder heeft zij, bij welke ruzie of onenigheid wij ooit hebben gehad, de eerste stap genomen. “Lies, ik wil even met je praten. Ik vind het heel vervelend hoe het gisteravond is gegaan. Zullen we zo even praten?”. Tranen springen in mijn ogen. Ik besef dat dit een stap is. Een stap die ik nooit had verwacht dat mijn moeder kon nemen. Ik zie verdriet in haar ogen. Ik zie medeleven en begrip. Ik heb dit nog nooit gezien bij mijn moeder. Ik knik en zeg “Ja mam, dat wil ik ook”. Ze glimlacht en sluit de deur achter zich. Ik ben trots op mezelf dat ik de confrontatie ben aangegaan. Ik geef Sjors een kus en loop naar de badkamer. Ik neem een warme douche en smeer na afloop wat dagcrème die ik in de tweede la van het badkamer meubel vind. Ik zie de make-up tas van mijn moeder staan en breng wat foundation en mascara op. Met mijn nog natte haren loop ik de trap af naar de keuken. Ik zie de tafel gedekt. Ik ruik warme broodjes en zie mijn moeder, Nick en Sjors naar mij kijken. Het lijkt wel een droom. Ik heb me nooit thuis gevoeld bij mijn moeder. Het was een huis en zij was er ook, maar ik miste liefde, warmte en veiligheid. Nu pas besef ik hoe erg ik dit gemist heb. Dit huiselijke. Het samenzijn. Liefdevol met elkaar. Ik neem plaats aan tafel. “Lieverd, ik wil je wat zeggen”. Mijn moeder staat op. “Ik heb vannacht heel veel nagedacht over alles wat je mij vertelde. Ik vraag me af of het echt wel is gegaan zoals je mij vertelde. Misschien heb je de waarheid verdraaid. Zo gaat dat met tijd. Dan vervagen herinneringen en vul je zelf de lege plekken in”. In 1 klap is mijn gevoel weg. Het gevoel van begrip en warmte en liefde. In 1 klap ben ik terug in de realiteit. De keiharde waarheid is dat mijn moeder nooit zal veranderen, wat ik ook hoop of hoe erg ik mijn best ook doe. Mijn moeder zal mij altijd teleurstellen en misschien ligt het wel aan mij. Misschien moet ik mijn verwachtingen bijstellen. Misschien moet ik de hoop opgeven, met pijn in mijn hart.

3 jaar geleden

Wat ontzettend herkenbaar net of ik mijn eigen verhaal lees. Liefs Joyce.

3 jaar geleden

Heel mooi en pakkend geschreven...